ZUTPHEN – De rechtbank Gelderland heeft een bewindvoerder ontslagen die mogelijk cliëntgelden heeft gebruikt voor privédoeleinden, waaronder een betaling aan een rijschool voor vrachtwagenrijles terwijl de betrokkene – een verstandelijk beperkte cliënt – zelf geen rijbewijs kan halen. De bewindvoerder runt daarnaast een transportbedrijf, wat de betaling extra opvallend maakt.
De man beheerde sinds 2011 het vermogen van zijn broer, die vanwege hersenschade en een verstandelijke beperking onder bewind en mentorschap staat. In de loop der jaren voldeed de bewindvoerder herhaaldelijk niet aan de wettelijke verplichtingen om jaarlijks verantwoording af te leggen over het gevoerde beheer. Pas na meerdere aanmaningen leverde hij verlate en gebrekkige jaaroverzichten in.
Uit bankafschriften bleek dat uitkeringen van de rechthebbende structureel werden overgemaakt naar de rekening van de bewindvoerder zelf. Daarnaast zijn er hoge ongespecificeerde uitgaven gedaan en kloppen diverse posten in de verantwoordingsstukken niet met de werkelijke banksaldi. In december 2022 werd bovendien een bedrag betaald aan een rijschool voor vrachtwagenrijles, terwijl de rechthebbende aantoonbaar geen voertuig kan besturen. De bewindvoerder erkende ter zitting dat hij betalingen voor zichzelf heeft gedaan vanaf de rekening van zijn broer.
De rechtbank oordeelde dat sprake is van gewichtige redenen voor ontslag, mede vanwege het vermoeden dat gelden niet uitsluitend in het belang van de rechthebbende zijn besteed. De rechter heeft daarom per 1 maart 2025 een professionele opvolgend bewindvoerder benoemd, die moet onderzoeken of er sprake is van schade en – indien nodig – juridische stappen moet nemen om die schade te verhalen op de voormalige bewindvoerder.
Ook werd vastgesteld dat de voormalige bewindvoerder onduidelijkheid creëerde door e-mails te versturen onder een andere naam, wat de transparantie verder ondermijnde. De rechtbank benoemt expliciet dat het niet voldoende is dat iemand verwant is aan een rechthebbende; deskundigheid en transparantie zijn eveneens vereist.
De rechterlijke beschikking benadrukt dat de opvolgend bewindvoerder uiterlijk in maart 2026 verslag moet doen van de situatie, inclusief de vraag of de beschermingsmaatregel moet worden voortgezet.