DEN HAAG – Een transportbedrijf blijft een boete van € 52.912,50 verschuldigd voor het niet correct registreren van arbeids- en rusttijden van chauffeurs. Dat heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onlangs geoordeeld. De boete is in lijn met het beleid en is volgens de hoogste bestuursrechter niet onevenredig hoog.
Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat legde het bedrijf in 2020 een bestuurlijke boete van oorspronkelijk € 62.250,00 op, nadat uit inspectierapporten bleek dat het bedrijf geen deugdelijke registratie had bijgehouden van de arbeids- en rusttijden. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) stelde in totaal 17 overtredingen vast over een periode van bijna een maand.
Tijdens de bezwaarprocedure trok de minister de boete voor twee overtredingen in, maar handhaafde de rest. In beroep matigde de rechtbank vervolgens de totale boete met 15 procent wegens overschrijding van de redelijke termijn, waardoor het bedrag op € 52.912,50 uitkwam.
Het transportbedrijf was het daar niet mee eens en voerde in hoger beroep onder meer aan dat het aanvullende boeterapport, waarop het besluit mede was gebaseerd, in strijd zou zijn met de goede procesorde. Ook vond het bedrijf dat de boete verder had moeten worden gematigd, omdat er achteraf alsnog aanvullende tachograafgegevens (M-bestanden) waren overgelegd.
De Raad van State gaat niet mee in deze redenering. Volgens de Afdeling mocht het aanvullende boeterapport worden meegenomen in de besluitvorming, en heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bedrijf zelf verantwoordelijk was voor het tijdig beschikbaar hebben van de gegevens. De omstandigheid dat de bestanden bij een derde partij opgevraagd moesten worden, komt voor rekening en risico van het bedrijf zelf.
Ook het betoog dat de opgelegde boete onevenredig zou zijn, werd verworpen. De hoogte van de boete is conform de geldende beleidsregels, waarin € 4.400 per overtreding is vastgesteld als normbedrag. Volgens de Raad van State zijn deze bedragen gerechtvaardigd vanwege het belang van verkeersveiligheid, eerlijke concurrentie en bescherming van de gezondheid van chauffeurs.
Het hoger beroep is daarmee ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand.