ROTTERDAM – Een voormalig vrachtwagenchauffeur krijgt geen schadevergoeding van het CBR voor de immateriële schade die hij zegt te hebben geleden nadat zijn rijbewijs onterecht ongeldig werd verklaard. Dat heeft de rechtbank Rotterdam recentelijk bepaald, blijkt uit de vandaag gepubliceerde uitspraak.
Het rijbewijs van de man werd op 1 augustus 2023 ongeldig verklaard door het CBR. Die beslissing bleek later onterecht: de rechtbank oordeelde op 19 februari 2024 dat het bezwaar van de man gegrond was, waarna het CBR het besluit op 26 februari 2024 introk. De betrokkenen waren het erover eens dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was.
Toch wees de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af. De man stelde dat hij door het besluit reputatieschade had opgelopen in zijn woonplaats, waar veel sociale controle heerst. Daarnaast leidde het lange wachten op zijn rijbewijs volgens hem tot onrustgevoelens, mede vanwege zijn ADHD. Ook zou het voorval negatieve gevolgen hebben gehad voor zijn werk als vrachtwagenchauffeur.
De rechtbank oordeelt echter dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van immateriële schade in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Zo is er geen objectieve medische onderbouwing geleverd voor de gestelde psychische klachten. Ook acht de rechtbank het niet bewezen dat de betrokkene in zijn eer of goede naam is aangetast door het besluit van het CBR. Bovendien lag de oorzaak van de bekendheid rondom zijn aanhouding niet bij het CBR, aldus de rechtbank.
Omdat het verzoek is afgewezen, krijgt de man ook het betaalde griffierecht niet terug en worden zijn proceskosten niet vergoed. Tegen de uitspraak kan nog hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.