AMSTERDAM – ING mag de bankrelatie met een internationaal opererend bedrijf in tweedehands vrachtwagens niet beëindigen. Dat heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam geoordeeld in een kort geding.
Volgens de rechter heeft de bank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van witwaspraktijken of financiering van terrorisme. De handelswijze van het bedrijf wijkt wellicht af van Nederlandse standaarden, maar is op zichzelf niet illegaal, aldus de rechtbank.
Het familiebedrijf handelt al sinds 2014 in gebruikte trucks, die vanwege strengere milieueisen niet meer inzetbaar zijn in West-Europa, maar nog wel waarde vertegenwoordigen in Afrika en het Midden-Oosten. ING had zorgen over vermeende verdachte transacties, onder meer met betrekking tot derdenbetalingen, contante betalingen en gebrekkige documentatie. Begin 2023 startte de bank een uitgebreid klantonderzoek.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het bedrijf steeds heeft meegewerkt en verbetermaatregelen heeft getroffen. Ook beschuldigingen van terrorismefinanciering zijn volgens de rechter niet onderbouwd. “Het lijkt erop dat ING vooral moeite heeft met de on-Nederlandse manier van zakendoen,” oordeelde de rechter. “Dat is echter niet verboden.”
Volgens de rechtbank is het belang van het bedrijf bij het behouden van bankrekeningen groot. “Zonder toegang tot het bancaire systeem is deelname aan het maatschappelijk verkeer en het voortbestaan van het bedrijf in gevaar,” aldus het vonnis. ING moet de zakelijke én privé-rekeningen in stand houden en mag het bedrijf ook niet registreren in het Intern Verwijzingsregister (IVR).
Het bedrijf krijgt bovendien ruim 2.100 euro aan proceskosten en 925 euro aan buitengerechtelijke kosten vergoed door ING.