DEN HAAG – De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 mei 2025 het hoger beroep van een vrachtwagenchauffeur tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongegrond verklaard. De man werkte onvoldoende mee aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid, dat was opgelegd na een positieve speekseltest op THC (de werkzame stof in cannabis) en eerdere drugsgerelateerde registraties.
Rijbewijs ongeldig verklaard na weigering medewerking
Het rijbewijs van de chauffeur werd in december 2022 ongeldig verklaard, nadat hij zich tijdens een telefonische intake met een psychologe van Rijbewijsbelang volgens het CBR vijandig, intimiderend en niet meewerkend opstelde. Hij gaf tegenstrijdige antwoorden, trok de relevantie van de vragen in twijfel en wilde geen inschattingen geven. Hierdoor kon het onderzoek niet worden afgerond.
Volgens de Raad van State heeft het CBR terecht geconcludeerd dat sprake was van het niet verlenen van de vereiste medewerking aan het rijgeschiktheidsonderzoek. Dat is op grond van de Wegenverkeerswet voldoende reden om het rijbewijs ongeldig te verklaren.
Beroep op schade en eerherstel ongegrond
Hoewel de chauffeur inmiddels opnieuw rijgeschikt is verklaard en weer mag rijden, stelde hij in hoger beroep belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling, onder meer vanwege gederfde inkomsten. De Raad van State erkende dat procesbelang en ging in op de inhoud.
De chauffeur voerde onder andere aan dat hij niet eerlijk was behandeld, dat documenten ontbraken en dat hij ten onrechte niet was gehoord over de psychologe. Ook zou het CBR alternatieven, zoals een educatieve maatregel, niet hebben overwogen. De Raad van State wees al deze bezwaren van de hand. Er was volgens de rechter voldoende informatie om te oordelen dat de man het onderzoek bewust frustreerde, en de gebruikte procedure voldeed aan de wettelijke eisen.
Financiële situatie geen reden voor andere uitkomst
De chauffeur had ook gevraagd om (gedeeltelijke) terugbetaling van de kosten van het voortijdig beëindigde onderzoek, gelet op zijn beperkte financiële situatie. De rechtbank gaf het CBR in overweging hierover duidelijkheid te geven. Het CBR deed dit in december 2023, maar dit had geen gevolgen voor de uitkomst van de procedure.
Conclusie
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die eerder ook al oordeelde dat het CBR juist had gehandeld. De man blijft verantwoordelijk voor de kosten van het onderzoek en krijgt geen schadevergoeding.