DEN HAAG – De Hoge Raad heeft vrijdag geoordeeld dat een bedrijf dat tussen 2006 en 2007 gebruikte vrachtwagens invoerde, geen recht heeft op herziening van de eerder gedane douaneaangiften. Het bedrijf wilde achteraf de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” laten wijzigen naar een andere regeling, zoals actieve veredeling of douane-entrepot. De hoogste rechter wees dit verzoek af, omdat de onderneming onvoldoende bewijs leverde over de werkelijke situatie van de voertuigen na invoer.
De zaak draaide om vrachtwagens die vanuit de EU naar Israël waren geëxporteerd en later opnieuw waren ingevoerd met toepassing van een preferentieel nultarief op basis van de EU-Israël-overeenkomst. Bij een controle in 2008 concludeerde de douane dat de voorwaarden voor dat tarief niet waren vervuld, waarna alsnog douanerechten werden nagevorderd.
Het bedrijf probeerde via artikel 78 van het Communautair Douanewetboek de aangiften te laten herzien, maar volgens de Hoge Raad was niet aannemelijk gemaakt dat de vrachtwagens na invoer daadwerkelijk in een situatie verkeerden die paste bij de aangevraagde regelingen. Daardoor bleef de douaneschuld in stand.
Wel kende de Hoge Raad het bedrijf een vergoeding van €2.000 toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure. Ook moet de Staat het griffierecht en een deel van de proceskosten vergoeden.
De uitspraak bevestigt dat herziening van douaneaangiften alleen mogelijk is wanneer duidelijk en met bewijsstukken kan worden aangetoond dat de goederen na vrijgave daadwerkelijk onder de voorwaarden van een andere douaneregeling vielen.
