DEN BOSCH – De rechtbank Oost-Brabant heeft de vorderingen van een voormalig werknemer tegen een transportbedrijf uit Oss afgewezen. De werknemer probeerde via een zogenoemde derdenverklaring beslag te leggen om een eerder toegewezen loonvordering op zijn voormalige werkgever alsnog te innen.
De werknemer had al in 2023 een vonnis behaald tegen zijn voormalige werkgever, waarin die werd veroordeeld tot betaling van ruim 12.000 euro. Omdat de werkgever niet betaalde, liet de werknemer beslag leggen onder een ander transportbedrijf in Oss. Volgens de werknemer had dit bedrijf nog financiële verplichtingen richting zijn oude werkgever, waardoor hij zijn vordering daar zou kunnen verhalen.
Het transportbedrijf verklaarde echter dat er geen enkele rechtsverhouding bestond of bestond had met de failliete of stilgelegde onderneming van de werknemer. De werknemer betwistte deze verklaring en stapte naar de rechter, die moest beoordelen of het derdenbeslag terecht was gelegd.
De kantonrechter oordeelde dat de werknemer zijn stellingen onvoldoende had onderbouwd. Uit de stukken en toelichtingen bleek volgens de rechter niet dat er ten tijde van het beslag nog enige vordering openstond van de oude werkgever op het betrokken transportbedrijf. De derdenverklaring werd daarmee als correct beschouwd.
De rechtbank wees daarom alle vorderingen van de werknemer af. Bovendien werd hij veroordeeld tot betaling van de proceskosten van het transportbedrijf, ruim 540 euro. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het direct van kracht is, ook als er hoger beroep zou worden ingesteld.