’s-HERTOGENBOSCH – De rechtbank Oost-Brabant heeft een transportbedrijf en een zakenpartner niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tegen een logistiek dienstverlener. De rechtbank oordeelde dat de grondslag voor de lopende schadestaatprocedure is komen te vervallen nadat de Hoge Raad eerder dit jaar een arrest van het gerechtshof vernietigde.
Het geschil draait om de opzegging van langlopende samenwerkingsovereenkomsten voor pakketdistributie. Het gerechtshof oordeelde in 2024 dat de logistiek dienstverlener tekortgeschoten was door slechts een opzegtermijn van één maand te hanteren en verwees de zaak naar een schadestaatprocedure om de schade te begroten.
Cassatie en vernietiging
De logistiek dienstverlener ging in cassatie. In mei 2025 vernietigde de Hoge Raad het arrest en verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Daarmee stond niet langer vast dat de dienstverlener aansprakelijk was, waardoor de basis voor de lopende schadestaatprocedure verviel.
Toch had het transportbedrijf de schadestaatprocedure al opgestart voordat de Hoge Raad uitspraak deed. De wederpartij had nog verzocht om de procedure aan te houden tot na het cassatie-arrest, maar daar ging het transportbedrijf niet in mee. Volgens de rechtbank was dat een bewuste keuze met bijbehorend procesrisico.
Proceskosten
De rechtbank verklaarde de eisers niet-ontvankelijk en veroordeelde hen tot betaling van de proceskosten van ruim €5.600. Mocht het verwijzingshof later alsnog oordelen dat er sprake is van schadeplichtigheid, dan kan er opnieuw een schadestaatprocedure worden gestart.