UTRECHT – De nabestaanden van een vrachtwagenchauffeur die in 2016 om het leven kwam bij een arbeidsongeval, hebben recht op vergoeding van overlijdensschade. Dat oordeelt de rechtbank Midden-Nederland in een beschikking van 11 juni 2025. De verzekeraar ASR had betwijfeld of de weduwe en dochter financieel ‘behoeftig’ waren, maar de rechter stelt vast dat hiervan wel degelijk sprake is.
De man kwam op 17 mei 2016 om het leven bij het laden van stalen balken op het terrein van een extern bedrijf. Eén van de balken viel tijdens het hijsen en raakte de chauffeur fataal. De aansprakelijkheidsverzekeraar van het betrokken bedrijf, ASR, erkende de aansprakelijkheid voor het ongeval.
Voormalig eigenaar familie-transportbedrijf
De overleden chauffeur was niet alleen in loondienst als chauffeur, maar ook economisch nauw verbonden met het familiebedrijf waarin hij was opgegroeid. Het transportbedrijf waarin hij werkte, was eerder eigendom van zijn ouders en is ongeveer dertig jaar geleden verkocht. Na de verkoop werden de aandelen ondergebracht in een besloten vennootschap, waarvan het economisch belang beheerd werd via een zogeheten STAK (Stichting Administratiekantoor).
De man was certificaathouder van deze aandelen en ontving uit het vermogen van de vennootschap structureel maandelijkse dividenduitkeringen van € 2.500, waarmee hij een belangrijk deel van het gezinsinkomen vormde. Hij was tevens mede-bestuurder van de STAK en had dus beperkte medezeggenschap over het vermogen. Na zijn overlijden is zijn echtgenote niet alleen certificaathouder geworden, maar ook toegetreden tot het bestuur van de STAK.
Twistpunt: financiële behoefte na overlijden
Centraal in het geschil stond de vraag of de nabestaanden voldoende financieel nadeel leden om in aanmerking te komen voor schadevergoeding op grond van artikel 6:108 lid 1 BW. Verzekeraar ASR betoogde dat het certificaathouderschap na overlijden juist een financieel voordeel vormde voor de weduwe en dat van ‘behoeftigheid’ geen sprake was.
De rechtbank volgde dat standpunt niet. Volgens de rechter vormen de maandelijkse uitkeringen uit het familievermogen, dat ondergebracht is in de STAK, een vast onderdeel van het gezinsinkomen. Na het overlijden van de man zijn de maandelijkse uitkeringen fors gedaald, mede doordat de weduwe erfbelasting moest voldoen en daarvoor geld uit het vermogen moest aanspreken. Door de daling van het inkomen is het voor de nabestaanden niet langer mogelijk om de levensstandaard van voor het ongeval voort te zetten, aldus de rechter.
Uitkeringen STAK geen vrij besteedbaar vermogen
De rechtbank wijst er bovendien op dat het certificaathouderschap geen directe zeggenschap over het kapitaal met zich meebrengt. De STAK-structuur is opgezet om het familievermogen in stand te houden, niet om vrij te beschikken over het aandelenkapitaal. De weduwe kan als bestuurder niet zelfstandig beslissen over uitkeringen of bestedingen van het vermogen, wat de situatie vergelijkbaar maakt met die van haar overleden echtgenoot.
De rechtbank concludeert dat er sprake is van zowel behoefte als behoeftigheid, en dat de nabestaanden recht hebben op schadevergoeding voor het verlies van levensonderhoud. De exacte omvang van de schade moet nog in een vervolgprocedure worden vastgesteld.