APELDOORN – Een transportbedrijf uit de gemeente Apeldoorn mag zijn hoger beroep tegen een door de gemeente opgelegde dwangsom niet voortzetten vanwege faillissement. Dat heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State woensdag geoordeeld.
Het bedrijf exploiteerde sinds 2015 een transportonderneming met op- en overslagactiviteiten op een perceel aan de Papegaaiweg in Wenum Wiesel. Volgens het geldende bestemmingsplan was dergelijk gebruik van het terrein niet toegestaan.
De gemeente verleende in 2020 nog tijdelijk een omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan, maar trok die vergunning in 2021 weer in na bezwaren van omwonenden. Het bedrijf ging desondanks door met de bedrijfsactiviteiten, waarop het college van burgemeester en wethouders in 2022 een last onder dwangsom oplegde. Aanvankelijk werd die dwangsom vastgesteld op €100.000 per week met een maximum van €600.000, maar dat werd later gewijzigd naar €60.000 per maand met een maximum van €240.000.
Toen uit meerdere controles bleek dat het bedrijf de last niet opvolgde, besloot de gemeente over te gaan tot invordering van de dwangsommen.
In oktober 2024 werd het transportbedrijf door de rechtbank Gelderland failliet verklaard. Omdat het hoger beroep direct de failliete boedel raakt, moest de curator de procedure formeel overnemen om deze voort te kunnen zetten. De curator gaf echter te kennen geen interesse te hebben in voortzetting van het geding en reageerde niet meer op een schriftelijke oproep van de Raad van State.
Daarom heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat het failliete bedrijf niet langer gerechtigd is om het hoger beroep door te zetten. Het beroep is daarmee niet-ontvankelijk verklaard.
Er is geen proceskostenvergoeding toegekend.
