AMSTERDAM – Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 8 april 2025 geoordeeld dat het eerst prejudiciële vragen gaat stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in een zaak over de arbeidsvoorwaarden van Hongaarse vrachtwagenchauffeurs die werkten voor een Hongaarse zustervennootschap van een Nederlands transportbedrijf.
Centraal staat de vraag welk recht van toepassing is op de arbeidsovereenkomsten van de chauffeurs en of zij aanspraak kunnen maken op loon volgens Nederlandse normen. De chauffeurs verrichtten hun werkzaamheden voornamelijk vanuit Nederland, maar ontvingen hun salaris volgens Hongaarse arbeidsvoorwaarden.
Eerdere uitspraken in deze langdurige procedure werden door de Hoge Raad vernietigd, omdat onvoldoende was onderzocht waar de chauffeurs hun werk organiseerden en opdrachten ontvingen, zoals vereist volgens Europese regels (Rome I-Verordening).
Het Hof Amsterdam concludeert nu dat Nederland in principe als gewoonlijk werkland moet worden aangemerkt, maar heeft twijfels over hoe de aansluiting bij sociale zekerheidsstelsels moet worden meegewogen in deze beoordeling.
Daarom stelt het hof voor prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU over de toepassing van het criterium ‘kennelijk nauwere band’ in de context van het internationale wegvervoer. Onder meer vraagt het hof of het feit dat de chauffeurs in Hongarije belasting en sociale premies afdragen automatisch betekent dat het Hongaarse recht van toepassing is, ondanks dat zij feitelijk vanuit Nederland werkten.
Partijen mogen zich op 20 mei 2025 uitlaten over de voorgestelde vragen aan het Europese Hof. Tot die tijd houdt het hof de verdere beslissing aan.