DEN HAAG – De brutowinst vóór belasting van niet-financiële bedrijven is in het derde kwartaal van 2025 uitgekomen op 100,1 miljard euro. Dat is 3,3 miljard euro meer dan in hetzelfde kwartaal een jaar eerder. De stijging is vooral toe te schrijven aan een hogere operationele winst. Dat blijkt uit nieuwe, voorlopige cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
De geconsolideerde brutowinst vóór belasting bestaat uit de operationele winst, de winsten van buitenlandse dochters en de overige winst. De operationele winst, inclusief niet-productgebonden subsidies, kwam in het derde kwartaal van 2025 uit op 80,1 miljard euro. Dat is 4,8 miljard euro meer dan in het derde kwartaal van 2024. Daartegenover staat dat de winsten van buitenlandse dochters met 1,2 miljard euro daalden. Ook was de overige winst negatiever dan een jaar eerder.
Uit de cijfers blijkt dat de operationele winst exclusief niet-productgebonden subsidies is gestegen van 72,1 miljard euro in het derde kwartaal van 2024 naar 76,8 miljard euro in 2025. De niet-productgebonden subsidies namen licht toe tot 3,3 miljard euro, terwijl de winsten van buitenlandse dochters afnamen tot 21,1 miljard euro. De overige winst kwam uit op мин 1,1 miljard euro.
Meer belasting en dividend, minder investeringen
Over de winst betalen bedrijven onder meer vennootschapsbelasting. In het derde kwartaal van 2025 betaalden niet-financiële bedrijven 2,5 miljard euro meer belasting dan een jaar eerder. Na belasting wordt de winst gebruikt voor investeringen, besparingen of dividenduitkeringen. Het CBS constateert dat bedrijven 4,6 miljard euro meer dividend hebben uitgekeerd dan in het derde kwartaal van 2024. Tegelijkertijd lagen de investeringen in vaste activa 0,5 miljard euro lager.
Winstquote stabiel
De winstquote, oftewel de operationele winst als percentage van de toegevoegde waarde, bleef vrijwel gelijk. In het derde kwartaal van 2025 bedroeg deze 46,3 procent, tegenover 46,2 procent in hetzelfde kwartaal van 2024. Volgens het CBS groeiden de operationele winst en de toegevoegde waarde – het verschil tussen productie en het verbruik van energie, materialen en diensten – nagenoeg even sterk.



