Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft geoordeeld dat de door NIWO opgelegde schorsing van een communautaire vergunning en de ongeschiktverklaring van een vervoersmanager voorlopig geschorst blijven. De schorsing blijft van kracht tot zes weken nadat NIWO op de ingediende bezwaren heeft beslist. Dat blijkt uit een uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 december 2025.
Schorsing vergunning en ongeschiktverklaring
NIWO besloot op 3 november 2025 om de aan een transportonderneming verleende communautaire vergunning voor beroepsgoederenvervoer over de weg voor zes maanden te schorsen. Tegelijkertijd werd de vervoersmanager van het bedrijf ongeschikt verklaard. Beide besluiten waren gebaseerd op een betrouwbaarheidsonderzoek, uitgevoerd naar aanleiding van adviezen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
De ILT had vastgesteld dat aan het transportbedrijf 93 strafpunten waren toegekend in het ERRU-register, als gevolg van onherroepelijke veroordelingen en sancties, onder meer op het gebied van rij- en rusttijden. Daarmee werd de grenswaarde overschreden, wat volgens de ILT leidde tot verlies van betrouwbaarheid van zowel de onderneming als de vervoersmanager.
Onvoldoende duidelijkheid over strafpunten
De onderneming en de vervoersmanager maakten bezwaar tegen de besluiten en vroegen om een voorlopige voorziening. Zij voerden aan dat de gevolgen van de overtredingen ten tijde van het begaan daarvan niet voorzienbaar waren, omdat de destijds geldende Beleidsregel ERRU volgens hen niet tot strafpunten zou hebben geleid. Daarmee zouden de besluiten in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.
Tijdens de zitting kon NIWO echter geen appellabel besluit overleggen waaruit bleek dat de toekenning van de strafpunten onherroepelijk was geworden. Hierdoor is volgens de voorzieningenrechter onvoldoende duidelijk of de onderneming en de vervoersmanager in een eerdere procedure de voorzienbaarheid van de gevolgen hadden kunnen aanvechten.
Besluiten voorlopig geschorst
De voorzieningenrechter concludeert dat deze onduidelijkheid maakt dat geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel kan worden gegeven over de NIWO-besluiten. Om die reden blijft de eerder getroffen ordemaatregel in stand en worden de besluiten tot schorsing van de vergunning en ongeschiktverklaring van de vervoersmanager geschorst.
De rechter geeft NIWO daarbij expliciet mee om in de bezwaarprocedure aandacht te besteden aan de vraag hoe de strafpunten zich verhouden tot de ten tijde van de overtredingen geldende Beleidsregel ERRU.
Proceskosten en griffierecht
NIWO is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de onderneming en de vervoersmanager, vastgesteld op € 1.814,-. Daarnaast moet NIWO het betaalde griffierecht van in totaal € 770,- vergoeden.



