De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het UWV de WIA-uitkering van een man terecht heeft herzien en een bedrag van bijna € 48.000 bruto heeft teruggevorderd, omdat hij inkomsten had uit werkzaamheden als zelfstandige in de transportsector. Dat blijkt uit een uitspraak van 10 december 2025 die vandaag werd gepubliceerd.
De zaak draaide om een man die sinds februari 2012 een WIA-uitkering ontving, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 80 tot 100 procent. In 2019 ontving het UWV een anonieme melding dat hij al sinds 2017 actief zou zijn in de transportsector en zelfs een eigen transportbedrijf in Slovenië zou hebben.
Transportbedrijven in Slovenië en Nederland
Uit onderzoek van het UWV bleek dat de man sinds maart 2017 eigenaar was van het Sloveense transportbedrijf TMA Transport d.o.o. en vanaf april 2019 ook van het Nederlandse Transtamo B.V. Voor beide ondernemingen verrichtte hij werkzaamheden en genoot hij inkomsten, terwijl hij deze niet (tijdig) had gemeld bij het UWV.
Het UWV herzag daarop de WIA-uitkering over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 januari 2020 en vorderde aanvankelijk ruim € 56.000 bruto terug. Na bezwaar- en beroepsprocedures werd dat bedrag meerdere keren aangepast en uiteindelijk vastgesteld op € 47.914,76 bruto.
Inkomsten als zelfstandige juist vastgesteld
De man stelde in hoger beroep dat het UWV zijn inkomsten verkeerd had berekend. Volgens hem had niet moeten worden gekeken naar de winst uit onderneming, maar naar het daadwerkelijk uitgekeerde loon of de ‘cashflow’. De Centrale Raad van Beroep volgt dit standpunt niet.
De Raad oordeelt dat het UWV terecht is uitgegaan van de winst uit onderneming bij het Sloveense transportbedrijf. Het door de man opgevoerde loon van ruim € 8.300 bruto over meerdere jaren acht de Raad niet reëel in verhouding tot de behaalde bedrijfsresultaten. Voor het Nederlandse transportbedrijf mocht het UWV uitgaan van het ontvangen salaris zoals dat in de polisadministratie was vastgelegd.
Geen dringende redenen om af te zien van terugvordering
Ook het beroep op ‘dringende redenen’ om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, werd afgewezen. De Raad benadrukt dat de man herhaaldelijk was gewezen op zijn meldingsplicht bij start als zelfstandige. Pas in februari 2020 gaf hij zijn werkzaamheden door, terwijl later bleek dat hij al sinds 2017 actief was.
Volgens de Raad ligt de oorzaak van de herziening en terugvordering volledig bij de betrokkene en is niet gebleken van onevenredige financiële of sociale gevolgen.
Definitief oordeel
De Centrale Raad van Beroep vernietigde eerdere besluiten van het UWV, maar liet het laatste besluit – waarin de terugvordering is vastgesteld op € 47.914,76 bruto – in stand. Daarnaast moet het UWV de proceskosten van € 2.721 en het betaalde griffierecht van € 136 aan de appellant vergoeden.
