DEN HAAG – De Raad van State oordeelt vernietigend over het wetsvoorstel dat een einde moet maken aan voorrang voor statushouders bij de toewijzing van een sociale huurwoning. Het voorstel leidt tot ongelijke behandeling en is daarmee in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat is verankerd in de Grondwet, aldus de belangrijkste raadgever van het kabinet op wetgevingsgebied in een advies.
De Raad van State wijst erop dat statushouders, asielzoekers die te horen hebben gekregen dat zij in Nederland mogen blijven, al een ongunstige uitgangspositie hebben op de woningmarkt. Het wetsvoorstel “ontneemt gemeenten de mogelijkheid” die achterstand te compenseren, en leidt daarmee tot ongelijke behandeling.
Dat het demissionaire kabinet tegelijkertijd maatregelen heeft aangekondigd om de positie van statushouders op de woningmarkt te verbeteren, doet daar niets aan af. De Raad van State vindt het “niet realistisch” om te verwachten dat deze ingrepen op tijd tot resultaten zullen leiden en adviseert demissionair woonminister Mona Keijzer (BBB) het wetsvoorstel niet bij de Tweede Kamer in te dienen.
De Kamer stemde vlak voor het zomerreces al in met een verbod op voorrang voor statushouders. Dat werd via een aangenomen amendement van de PVV toegevoegd aan een wetsvoorstel dat de minister meer regie moet geven over de bouw en verdeling van woningen. De wet met de PVV-wijziging moet nog worden behandeld door de Eerste Kamer. Het advies van de Raad van State gaat over een apart wetsvoorstel van Keijzer.
De aanpassing van de PVV ging nog verder dan de wet waar de Raad van State deze maandag over oordeelde, omdat statushouders als gevolg van het PVV-amendement ook in noodgevallen geen huis toegewezen kunnen krijgen. Keijzer erkende dat dat discriminerend is en vindt dat de regiewet “gerepareerd” moet worden.