Clicky


Raad voor de rechtspraak uit kritiek op nieuw wetsvoorstel

Raad voor de rechtspraak uit kritiek op nieuw wetsvoorstel
03-08-2011 11:50 | Binnenland | auteur de redactie
De Raad voor de rechtspraak heeft principiële en praktische bezwaren tegen het wetsvoorstel Uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis. Het wetsvoorstel moet voorkomen dat sommige verdachten op vrije voeten komen vóórdat de rechtszitting heeft plaatsgevonden. Dat kan botsen met het beginsel dat een verdachte onschuldig is tot het tegendeel is bewezen. Daarnaast zal het wetsvoorstel er volgens de Raad toe leiden dat meer zaken zullen moeten worden aangehouden voor nader onderzoek.

Het kabinet wil de mogelijkheden van voorlopige hechtenis verruimen, met als doel vaker snelrecht toe te kunnen passen. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk om verdachten van onder meer uitgaansgeweld en geweld tegen publieke ambtenaren in voorlopige hechtenis te nemen, uitsluitend met het oog op de toepassing van snelrecht.

Principiële bezwaren
De indruk ontstaat dat het wetsvoorstel uitgaat van de gedachte dat de verdachten ook veroordeeld zullen worden, en een gevangenisstraf opgelegd krijgen van ten minste zeventien dagen (snelrechttermijn). Daarmee zou het geen verdachten meer betreffen, maar daders. Het daderschap en de strafbaarheid van een verdachte lijken voor de wetgever al op voorhand vast te staan. Daarmee krijgt de voorlopige hechtenis het karakter van een vooruitgeschoven straf. Dat is in strijd met de zogenoemde onschuldpresumptie*, een van de beginselen van de rechtsstaat.

De Raad onderschrijft het belang van een voortvarende strafrechtelijke aanpak van deze misdrijven. Die aanpak is echter ook zonder uitbreiding van de voorlopige hechtenis mogelijk. Snelrecht en supersnelrecht worden al regelmatig toegepast. Verdachten kunnen daarnaast nu al in veel gevallen in voorlopige hechtenis worden genomen, bijvoorbeeld bij verdenking van ernstige feiten, bij vluchtgevaar of als de verdachte in vrijheid het opsporingsonderzoek zou kunnen frustreren. Daarnaast betekent de voorgestelde grond voor voorlopige hechtenis een fundamentele wijziging ten opzichte van het huidige systeem, omdat een verdachte op dit moment niet verplicht is ter zitting te verschijnen. De wens om te komen tot een snelle berechting kan volgens de Raad niet als enige grond voor voorlopige hechtenis dienen.

Praktische bezwaren
De wens om steeds vaker snelrecht toe te passen, kan botsen met de beginselen van een zorgvuldig strafproces. Niet alleen heeft de verdachte recht op een eerlijk proces, maar ook het slachtoffer moet zich op het proces kunnen voorbereiden. Als dan ook steeds meer zakenin zeer korte tijd voor de rechter komen, verwacht de Raad dat ook steeds meer zaken op de eerste zitting zullen worden uitgesteld, omdat bijvoorbeeld nog getuigen moeten worden gehoord of omdat het slachtoffer meer tijd moet krijgen om zijn vordering tot schadevergoeding te onderbouwen. Het is niet realistisch om aan te nemen dat dergelijke zaken op de eerste (snelrecht)zitting definitief zullen kunnen worden afgedaan.

Noodzaak onvoldoende onderbouwd
De Raad concludeert dat de noodzaak tot uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis in het wetsvoorstel onvoldoende is onderbouwd, terwijl een legitiem doel voor de voorgestelde uitbreiding ontbreekt. Het wetsvoorstel wekt volgens de Raad verwachtingen die in de praktijk niet zullen worden waargemaakt.

* Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Pas na een veroordeling wordt de verdachte een dader. Dit beginsel van de onschuldpresumptie, neergelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, is een leidend beginsel voor het Nederlandse strafproces. Daarnaast geldt het recht op individuele vrijheid als fundamenteel grondrecht. Verdachten dienen op grond van deze beginselen hun berechting zoveel mogelijk in vrijheid te kunnen afwachten.