Clicky


Geen voorlopig getuigenverhoor in geschil Hudson's Bay en voormalige verhuurders

Geen voorlopig getuigenverhoor in geschil Hudson's Bay en voormalige verhuurders
25-01-2022 12:22 | Binnenland | auteur Redactie

AMSTERDAM - Ook in hoger beroep is het verzoek van Hudson’s Bay Company (HBC) om in een geschil tussen haar en (voormalige) verhuurders een zogenoemd voorlopig getuigenverhoor te bevelen, afgewezen. Dat heeft het gerechtshof Amsterdam dinsdag beslist. 

In het kader van de verhuur van voormalige V&D-panden aan Hudson’s Bay Nederland heeft HBC aan de verhuurders financiële garanties gegeven voor het geval Hudson’s Bay Nederland niet aan haar betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen. De verhuurders hebben na het faillissement van Hudson’s Bay Nederland HBC op grond van die garanties aangesproken voor de betaling van onbetaald gebleven huur. In totaal heeft HBC inmiddels ruim 34 miljoen euro aan deze verhuurders betaald, al dan niet op grond van rechterlijke uitspraken. 

HBC meent dat de verhuurders van de vroegere V&D-panden vóór de verhuur van hun winkelpanden aan Hudson’s Bay Nederland onderling afspraken hebben gemaakt die in strijd zijn met het Europese en/of Nederlandse mededingingsrecht, te weten het kartelverbod, of waarbij zij misbruik hebben gemaakt van hun machtspositie. Deze afspraken gingen bijvoorbeeld over de te vragen huurprijs. Om haar positie te kunnen bepalen met het oog op door of tegen haar te voeren rechterlijke procedures (in het bijzonder over de betaling of terugbetaling van huurpenningen) wenst HBC hierover in een voorlopig getuigenverhoor getuigen te horen.

Het hof oordeelt dat het belang van HBC bij het gevraagde voorlopig getuigenverhoor in verband met mogelijke eerdere onherroepelijke rechterlijke uitspraken beperkt is. Vanwege onder meer de ingewikkelde materie en het aantal te horen getuigen gaat het hof ervan uit dat het voorlopig getuigenverhoor pas op z’n vroegst over een jaar tot anderhalf jaar zou kunnen zijn afgerond. Tegen die tijd zullen vele van de nu al bij rechtbank en/of het hof aanhangige procedures zijn afgerond. Het ligt niet voor de hand dat de rechters in die zaken hun beslissing willen aanhouden tot na het voorlopig getuigenverhoor. Bovendien kosten die verhoren veel tijd van de verhuurders, de advocaten en de getuigen en zijn daarmee voor alle betrokkenen hoge kosten gemoeid. Ook brengen zij een aanzienlijke belasting van de rechterlijke macht met zich. Vanwege dit alles is het hof van oordeel dat een toewijzing van het verzoek met dit doel ‘niet doelmatig, niet proceseconomisch en niet maatschappelijk verantwoord’ is.  

In hoger beroep heeft HBC ter onderbouwing van haar verzoek ook nog aangevoerd dat zij door het horen van getuigen wil onderzoeken of de verhuurders aansprakelijk zijn voor het faillissement van Hudson’s Bay Nederland en of de verhuurders wel hebben voldaan aan hun contractuele verplichting tot wederverhuur van de winkelpanden. Daarover oordeelt het hof – onder meer – dat HBC niet duidelijk heeft gemaakt over welke haar nog niet bekende feiten en omstandigheden zij getuigen wenst te horen. Zij heeft daardoor niet voldaan aan een van de wettelijke vereisten voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor. 

Met deze beschikking heeft het hof de beslissing van de rechtbank, die, op andere gronden, het verzoek van HBC eveneens afwees, bekrachtigd.